Nederlandse
Versie - Dutch Version
Une
organisation efficace et un timing assez strict étaient nécessaires
pour
rentabiliser nos dix jours au Liban ou on voulait encore visiter
d’autres
grottes. Afin d’éviter au maximum la répétition de problèmes
logistiques,
culturel, physiques et politiques qui apparaissent au cours d’une
coopération
avec des clubs locaux, il nous paru préférable d’organiser tout nous
même. Ceci
bien sur au prix d’une diminution d’ambiance et de couleur locale.
Implication
majeure de ce plan: 240 kg de matériel (11 kits avec 400m de cordes,
100
amarrages et matériel personnel pour sept) à acheminer en avion depuis
Bruxelles. Deux participants, 10 mousquetons et 300m de corde étaient
déjà sur
place.
Le jour de notre
arrivée, les puits d’entrée, les bassins et
le Puits Sami
(P110) étaient équipés. Le lendemain, deux équipes consécutives ont
poursuivi
l’équipement jusqu’au P13 (-400). Le jour suivant, la Plate-Forme Farra
(-550)
était atteinte ce qui permit le quatrième jour à deux équipes descendre
la
Cascade Robert pour entamer l’exploration du collecteur au mât
d’escalade.
Plusieurs coulées ont été escaladée dans la partie aval dont une de 8m
de
large, haute de deux fois le mât de sept mètres. Elle donne accès à une
salle
en pente de 60 sur 20m, sous une énorme cheminée d’au moins 100m.
L’écho il y
est terrible et la lumière des spots se perd dans le noir.
On y trouvait des traces de nos prédécesseurs.
Bonne
excuse pour ne pas devoir dresser la topo ! Le niveau d’eau
bas nous
permettait d’explorer « post-siphon » dans la partie
aval ; une
série de trois voûtes mouillantes, chacune suivie de quelques dizaines
de
mètres de galeries buttent finalement sur un véritable siphon de 15m de
large.
Ce jour là, en rive droite de la Galerie du SCL, une petite arrivée d’eau fut découverte. Elle se jette dans le collecteur depuis une fente étroite, barrée de suite par une coulée sous laquelle apparaît l’eau du coté gauche. Coté droit, une étroiture capricieuse permet de passer derrière l’obstacle. Même sans continuation au-delà, nous étions au moins sûr d’avoir trouvé ici la partie la plus boueuse de Dara ! Mais ça continue… le passage devenant progressivement plus haut et plus large. La galerie fut explorée sur quelques centaines de mètres, arrêt sur rien.
Le lendemain, dernier jour d’exploration, une équipe reprenait le travail dans les plafonds et déséquipait la grande coulée. L’autre (avec Lieve qui descendait à –600 après trois ans d’inactivité et deux grossesses) continuait l’exploration et dressait la topo de la nouvelle galerie qui sera nommée: « l’Affluent du Spekul ». Après l’étroiture, ce sont 300m de galerie qui se développent principalement vers l’est suivant l’orientation d’une faille. On y rencontre de belles stalactites typiques sur lesquelles une bande noire à 1.5m du sol témoigne du niveau de crue. Pendant l’exploration, l’eau coulait à un débit modeste de 0.5 l/h. Le prochain obstacle est une trémie de 4m de hauteur qui donne à nouveau sur l’actif. Un passage bas dans l’eau sous la trémie est possible. Au nord de la trémie, une escalade facile débute sous un grand trou noir… La nouvelle galerie se termine finalement sur un siphon, ou plutôt une voûte mouillante jugée trop basse par le porteur de pontonnière. Ce point se trouve juste 600 m sous la zone d’entrée, ce qui rend cette découverte assez intéressante. Le déséquipement prit 12 heures, avec l’équipe au complet (9 personnes).
Malgré la nouvelle
découverte et la possibilité au-dessus de
la trémie,
nous pensons que les meilleures perspectives se trouvent dans les
parties
supérieures (entre –350 et –500). Le courant d’air y est plus fort et
la
température plus basse. La salle de la Cascade Emile nous semble la
plus
intéressante. Il faudra y retourner un jour...
Aux environs de la perte, les bruyantes carrières de sable
fonctionnent
jour et nuit. Des camions vont et viennent constamment. Une partie de
ce sable
rugueux est entraîné par la rivière et rend le campement dans son lit
très
désagréable. Nous campions donc dans le poljé situé juste derrière
l’entrée
supérieure, un oasis de paix isolé, seulement accessible aux guêpes,
très
nombreuses au matin. Notre accès à la grotte se faisait par l’entrée
supérieure. En général, la moitié du groupe était sous terre, pendant
que les
copains se ravitaillaient et se reposaient. Selon le choix de chacun,
la
progression s’effectue en pontonnière, sous-combinaison ou néoprène
(quelques
collègues libanais préfèrent une combinaison des deux derniers!). Le
gouffre
équipé, il est possible de descendre en deux heures tandis que la
remontée
prend cinq heures environ. Un bivouac n’est donc pas nécessaire.
Merci à Karl Willems (Styx) pour le prêt de matériel, à
Pierre Abi Aoun
(Wild Expeditions) pour les tentes, Sami Karkabi pour les détails sur
la
topographie et à Jean Claude London pour la relecture.
SCB, 1972 : Dara 72
Darne, Fabien & Tordjman Patrice, 1993. Expedition Liban 1992. Al
Ouat’Ouate (Revue Libanaise de Spéléologie et de Karstologie) nr 7/8,
p26-32
Khalaf Danny, El hawa Fadi, Maalouf Samer & Salem Ghada,
2002 :
Houet Fouar Dara : Nouvelle Exploration. The Proceedings of the
Middle-East Speleology Symposium, Lebanon 2001, p54-57
In de jaren ’70 zou een mysterieuze Poolse
groep met SRT technieken zijn afgedaald, hoewel slechts 4 spits werden
teruggevonden in de ingangszone.
In September 2001 bereikten vijf leden van
Spekul de collecteur van Faouar Dara tijdens een gezamelijke verkenning
met
SCL. Daar er nog moet gedesequipeerd worden en andere grotten bezocht,
was er
weinig tijd voor verdere exploratie. Sterk
onder de indruk van de pracht van deze grot, besloten we om in 2002
terug te
keren. We vermoedden dat er nog veel
potentieel was voor verdere exploratie in de laagst gelegen galerijen.
Daar we deze zomer slechts tien dagen ter
plaatse waren en we ook nog andere grotten wilden bezoeken, was een
goede
organisatie en timing nodig. Om herhaling van de logistieke, culturele,
organisatorische en politieke problemen die onvermijdelijk samengaan
met samenwerking
met Libanese clubs te vermijden, besloten we deze keer de verkenning
alleen te
organiseren en uit te voeren. Dit impliceerde wel dat 240 kilogram
materiaal
(11 kitzakken met 700m touw, 100 ankerpunten en persoonlijk materiaal
voor
zeven man) vanuit België moest worden overgevlogen. Twee deelnemers,
300m touw
en 10 musketons waren reeds ter plaatse.
We baseerden ons op de Franse equipeerfiche uit 1992 die van goede kwaliteit bleek te zijn. We plantten een tiental nieuwe spits bij, daar het equipement eerder minimalistisch was (en nog steeds is!), vooral op grotere diepte.
De dag van onze aankomst equipeerden we reeds
de ingangsputten en bassins, alsook de Puits Sami (P116). De volgende
dag
gingen twee teams door tot aan de P13 (-400m). Een volgende ploeg
eindigde de
dag erna op het Plate-Forme Farra (-550). De vierde dag werden de
laatste 100m
(Cascade Robert) gehangen en werden de plafonds in het stroomafwaartse
deel van
de collecteur met de klimmast van zeven meter verkend. Verschillende
inlets
werden uitgeklommen, onder andere een acht meter brede en twee
mastlengtes hoge
coulee op de linkeroever. Deze coulee gaf toegang tot een schuin
aflopende zaal
van 60 bij 20 meter, die zich onderaan een enorme put bevond van zeker
100
meter hoog. De echo was er enorm en het licht van onze spot verdween al
gauw in
het niets. De zaal werd niet getopografeerd omdat er sporen werden
gevonden van
vroegere bezoekers... De zeer lage waterstand liet ons ook toe
“post-sifon” te
exploreren. Drie opeenvolgende voute mouillantes met daartussen met
zand
gevulde galerijen konden gepasseerd worden tot aan een “echte” sifon
van 15m
breed.
Het was eveneens tijdens deze verkenning dat we
rechts een klein stroompje in de rivier zagen lopen dat vanuit een
nauwe
diaclase in de collecteur liep. Vrij snel leek de doorgang versperd
door een
grote coulee, waar het water aan de linkerkant onderuit liep. Aan de
rechterkant echter gaf een grillige nauwte misschien wel toegang tot
het
gedeelte achter de coulee. Mocht die te smal blijken, dan hadden we
toch alvast
het modderigste stuk van de grot ontdekt! Maar we geraakten er,
weliswaar vuil,
door en kwamen in een lage en nauwe
galerij die progressief groter werd. We volgden deze gang over een paar
honderd
meter zonder het einde te bereiken!
De volgende dag exploreerde één ploeg verder in
de plafonds van het stroomafwaartse deel en desequipeerde de klim op de
grote
coulee. De andere groep (waaronder Lieve, die na drie jaar inactiviteit
en het
baren van twee kindjes meteen naar –600 ging) bezocht de onderste
galerijen,
exploreerde en topografeerde de nieuw ontdekte galerij, die in
navolging van de
typische nomenclatuur in deze grot “Affluent du Spekul” werd genoemd.
Na de
etroiture volgden een 300-tal meter galerij die zich vooral oostelijk
volgens
de diaklaasrichting ontwikkelt. Onderweg komt men typische en mooie
stalactieten tegen, waar op 1.5m van de bodem, dikke crue-lijnen te
zien zijn.
Tijdens de exploratie stroomde het beetje water echter zeer langzaam
aan een
geschat debiet van 0,5 l/sec. Het volgende obstakel was een tremie van
een
viertal meter hoog, die snel terug op het water uitgeeft. Men kan ook
een zeer
lage passage doorheen het water blijven volgen. Aan de noordkant van de
tremie
kan een gemakkelijke klim aangevat worden onder een groot zwart gat,
een
interessant vervolg dat we maagdelijk achterlieten wegens gebrek aan
tijd. De
nieuwe galerij eindigt na 320m op een sifon, of eerder een zeer lage
voute
mouillante. Vreemd genoeg ligt dit punt (600m) onder de ingangszone,
wat deze
ontdekking samen met zijn vrij grote ontwikkeling interessant maakt.
Verdere
exploratie van de zone boven de tremie moet zeker overwogen worden.
De negenkoppige groep desequipeerde op ongeveer
12 uur tijd, waarbij we ervoor zorgden dat de spits in de P116
duidelijk
gemerkt werden voor zij die na ons zullen komen.
In de omgeving van de perte zijn dag en nacht
(illegale) werken bezig in de zandgroeven en rijden constant
vrachtwagens af en
aan. Een deel van dit ruwe zand wordt door de rivier meegevoerd en
maakt het
kamperen aan de eerste ingang zeer onaangenaam. We verbleven tijdens
deze
expeditie dan ook in de prachtige polje die net achter de tweede ingang
ligt,
in een oase van rust, op de wespen na. De toegang tot de grot verliep
dan ook
via deze hogergelegen ingang. Doorgaans zat de helft van het team onder
de
grond, terwijl het andere deel uitrustte en/of voor proviand zorgde.
Afhankelijk van persoonlijke voorkeur werd de grot gedaan in onderpak,
neopreen
of ponto (sommige Libanese combineerden vorig jaar enkele van deze
oplossingen). Eens geëquipeerd kan de grot afgedaald worden in twee uur
tijd,
op vier tot vijf uur is men terug buiten. Een bivak is daarom niet echt
noodzakelijk.
Bezoek aan
de Salle Rouge van Jeita, waarbij ons jongste clublid, de nog geen drie
jaar
oude Sam zijn speleo-initiatie kreeg (en wat voor één!).
Exploratie
in een blazende galerij over een 150-tal meter nabij de grot van Afqa
met
voorlopig einde op een blazende instorting. We vermoeden een verbinding
met het
netwerk van Afqa.
Traversee
van de grot van Jeita (12 uur), toegang via de tunnel, uitgang in het
toeristische deel. Fotografie in de Salle du Chaos.
Deelnemers
Spekul:
Vincent Coessens, Lieven De Bontridder, David De Roest, Koen Mandonx,
Steve
Smeyers, Manuela van Baars, Dorien Verboven, Lieve Verstraeten.
Hades: Erik
Van den Broek
Starring:
Sam Smeyers